woensdag 1 april 2020

"Mama moet maar even een weekje wachten..."

Pieter Klein schrijft columns voor RTL Nieuws. Afgelopen jaar heeft hij o.a. veel en indringend geschreven over het kinderopvangtoeslagschandaal (mensen, vaak met een allochtone achtergrond, moesten ten onrechte KOT terugbetalen en werden beschuldigd van fraude, kregen vervolgens nergens een poot aan de grond).
Gisteren blogde hij over de coronacrisis. Over het leven in deze krankzinnige tijd. Over de onmacht. Zorgen. Over "samen" dat je nu te pas en te onpas hoort, zowel in reclamespots als bij de Overheid (waar het decor de tekst droeg: "Alleen samen krijgen we corona onder controle", wat niet heel handig was, want regelmatig kwam alleen het deel "Samen krijgen we corona" in beeld). Dat "samen" niet altijd vanzelfsprekend, niet altijd mogelijk is in deze tijden. Zelf kan ik voorlopig niet naar mijn moeder van 82, die 65 km verderop woont. OV wordt afgeraden en de Valys, waarvan ik tegenwoordig afhankelijk ben, rijdt niet gedurende de maatregelen...

Mama moet maar even een weekje wachten

Het is zondag als een oudere, bejaarde vrouw bij ons huis aarzelend aanbelt en weer wegloopt. Mijn kinderen roepen me uit de tuin. Terwijl ze het pad afloopt zie ik gelijk wie ze is: de buurvrouw van een paar huizen verderop. Dementerend (en ze weet het), geen familie meer, alleen op de wereld, aangewezen op thuiszorg en de steun van buren, een gezondheid die achteruitgaat. Ze is 84 jaar.

Ik loop naar buiten, achter haar aan, en vraag wat er is en hoe ik kan helpen. Ze weet het niet zo goed meer. Er was een acuut probleem. Dacht ze. Iets met een deur. Of een rolluik, dat zou ook kunnen. Maar ja, zegt ze: "M’n hoofd is een vergiet, ik vergeet zoveel." Ik zeg: geeft niet, snap ik, ik loop met u mee, we gaan alles gewoon even bekijken. Da’s lief, zegt ze met pretlichtjes in haar ogen - als ik maar beloof dat ik geen 'u' meer zal zeggen. “Ik ben 'jij'. Dat weet je toch wel?"

Als ik uitleg dat ik afstand houd omdat ik haar niet ziek wil maken, kijkt ze me schamper aan. Ik persisteer, zeg dat het moet. Corona. De buurvrouw vindt het onzin. "Veertig jaar in een ziekenhuis gewerkt, nooit ergens last van gehad." Bij haar binnen controleer ik alle deuren, alle rolluiken. Nergens een probleem. We maken een praatje, over haar gezondheid, over hoe ze zich voelt. Ik bezweer haar: als je denkt dat er ergens toch een probleem is, laat het weten! Is goed, zegt ze. Jij bent toch die buurman van twee huizen verderop? Ik denk dat ze het vergeten is, zodra ik de deur uit loop.

Een beetje verdrietig kom ik huis. Eenzaamheid heeft een gezicht. Woont even verderop. Ik keer terug naar mijn tuin, een beschutte plek, in de zon. Een parallel universum. Stralend weer. Niets aan de hand. Normaal een ultiem gevoel van vrijheid – de zon op je gezicht, de buitenlucht, de vogels en de lente. Thuis. Vrijheid. Nu is er geen keuze. Ik móet thuis blijven. Een opgelegd isolement. De tuin als de luchtplaats van een tijdelijke gevangenis, verstoken van alles wat normaal is. Wetende van het woeden der gehele wereld.

Ik pieker over de publiekscampagne van de overheid. Alleen samen kunnen we het oplossen, worden we de crisis de baas. Steeds kijk ik naar die eerste twee woorden en dan overvalt opstandigheid me. Hoezo samen? Ikke zelf. Ik wil niet samen, ik wil mijn eigen weg gaan, zoals ik altijd heb gedaan. Vrij. Alleen. Tegen de stroom in. Ik zie dat velen geroerd zijn over dat samen. Er zijn allemaal initiatieven om het samen te doen. Samen helpen. Samen initiatieven verzinnen. Samen een lied maken. Ik voel me niet zo 'samen'.

Misschien ervaar ik onrust omdat de wittebroodsweken van de crisis achter ons liggen. Omdat we de voortekenen beter zien van wat ons te wachten staat – de crises, in vele opzichten. Economisch, politiek, in menselijk opzicht. Omdat we zien wat schaarste in de zorg betekent. Omdat we zien hoe mensen eenzaam sterven, zonder laatste contact, zonder laatste zoen of glimlach. Hoe alles onder druk staat.

Omdat we wel weten dat we dolgraag willen geloven in dat 'samen', maar ook weten dat we in essentie ook worden teruggeworpen op onszelf. Dat fundamentele zekerheden zijn weggeslagen, dat we zijn afgesloten van elkaar, dat mooie initiatieven dit niet opheffen – en dat we staren naar iets wat we liever niet zouden willen zien: onze eigen eenzaamheid, onze onmacht, ons verdriet. Onze twijfel en kwetsbaarheid.

Steeds als ik die woorden 'alleen samen' zie, draai ik ze om: Samen alleen. 17 miljoen mensen. Alleen. Misschien is het een karakterdefect, misschien hoort het bij mijn vak, misschien heb ik een slechte dag. Misschien moet ik het van me afschrijven en lucht dat op. Ze spreken over 'samen'  maar dat samen is de afgelopen jaren zó uitgehold; de verwaarlozing van publieke belangen, in tal van opzichten. Wat betekent 'samen'? Wat betekent samen als in Europa de grenzen van solidariteit zó verkend worden, dat de EU zelf langs de rand van de afgrond scheert?

Overdrijf ik? Ik weet het niet. Ik hoef eigenlijk alleen maar verplicht thuis te zijn. Niet te sterven op de stranden van Normandië, om een monster te bezweren. Er zijn ondertussen talloze mensen die Nederland draaiende houden, in wat men vitale sectoren noemt. Petje af, of beter: een diepe buiging. En oprechte dank. Ik werk thuis, ik werk te veel en te hard, maar ben ook onzeker: wat voor zin heeft het? Het kost me moeite om te focussen, te ordenen, te plannen. De solitude die ik mijn hele leven zocht, zit me nu in de weg.

Sommigen worden enthousiast van alle nieuwe manieren waarop we met vrienden en familie communiceren om de boel draaiende te houden. Het is ook mooi. Nieuwe vormen, toch contact. Ik voel ook iedere keer juist de afstand – het niet nader tot elkaar kunnen komen. Opgesloten in een onvolmaakt, digitaal contact, omdat dat nu de norm is voor medemenselijkheid. Het contact dat de afstand accentueert. Op straat en in de winkel zie ik de vriendelijkheid en de wellevendheid. Ik moet ervan janken.

Ik kan mijn alleenstaande vader niet bezoeken. Met broer en zus besprak ik onmogelijkheden en twijfels. Het was een gezellig en bij vlagen hilarisch videogesprek. En emotioneel: waarom mag ik wel naar mijn buurvrouw en niet naar mijn vader? Waarom mag de hulp wel langskomen, en wij niet? Waarom mag ik wel naar de supermarkt, maar niet naar Der Alte? Zullen we gewoon langsgaan in het hoge Noorden, op ruime afstand en gewoon even naar elkaar zwaaien? We besloten dat we het niet doen. Omdat het mogelijk te emotioneel wordt – omdat het de afstand en de eenzaamheid benadrukt.

Ik maakte een foute grap. Ik hoor jullie niet over mama, zei ik. Wie gaat er op bezoek bij mam? De stemming raakte bedrukt. Het is bijna twee jaar geleden dat mijn moeder overleed – april was een rotmaand. 4 mei overleed ze. Ik piekerde de afgelopen weken steeds: zal ik even naar Friesland rijden terwijl ik zogenaamd thuis werk? Even langs de Friese meren, een frisse neus en dan even langs het graf van mijn moeder. Niet samen, maar alleen. Genieten van de rust van het kerkhof, de lente, de vogels, de afzondering.

Ik had het willen doen, maar het leek me onbestaanbaar. Wel langs m’n moeder, maar niet langs m’n vader, anderhalve kilometer verderop. Ik dacht: mijn moeder zou mijn worsteling wel hebben begrepen. En: wat ben ik blij dat ze dit niet hoeft mee te maken. Ze zou gek geworden zijn van die continue stroom alarmerende berichten. Ik besloot: mama moet maar even een weekje wachten. Alle tijd.

Dank dat je dit verhaal over mijn onmacht wilde lezen. Alle goeds. Samen. En alleen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten